Georgina Verbaan over hoe ze afscheid nam van haar overleden kat Dikkie
Foto is eigendom van Georgina Verbaan

FYI.

This story is over 5 years old.

Identiteit

Georgina Verbaan over hoe ze afscheid nam van haar overleden kat Dikkie

Ze stopte Prof. dr. Laurens, oftewel Dikkie, zelfs een paar dagen in de ijskast om ‘m wat langer bij zich te kunnen houden.

Hoe ontzettend veel mensen van hun poezen houden, is sinds het bestaan van Instagram alleen nog maar zichtbaarder geworden. En niet alleen poezen hebben eigen profielen, hashtags of een lucratief verdienmodel, ook van hagedissen, teckels en babykameleons wordt ontzettend veel gehouden.

"Mensen zijn de enige dieren die andere dieren voor hun eigen plezier houden," schrijft Georgina Verbaan over haar kat Prof. dr. Laurens Verbaan – oftewel Dikkie – in de bundel Onze Dieren (2017). En niet alleen Georgina maar ook Henk van Straten, Ellen Deckwitz, Elfie Tromp, Murat Isik en Lucky Fonz schreven een verhaal over hun geliefde of gehate dier, en dat gaat niet alleen over poezen en honden maar ook over een Afrikaanse reuzenslak, cavia's, renpaarden, kippetjes, varkens en bijen.

Advertentie

De kat in de koelkast gaat over Prof. Dr. Laurens Verbaan, de inmiddels overleden kat van Georgina, van wie ze bijna geen afscheid kon nemen. Hieronder lees je hoe dat ging.

De kat in de koelkast

"Ik was een kind toen hij mijn cadeau bleek. Mijn eigen kat. Een gekregen dier. 'Je mag je ogen pas opendoen als ik het zeg', fluisterde de acht jaar oudere soapacteur met wie ik destijds samenwoonde in het dorpje Den Ilp, voor hij de ademende knuffel met ogen als schoteltjes in mijn handen legde. De acteur was vaak weg. Ik was ook soapacteur. Contact met familieleden had ik niet. Vrienden moest ik nog maken. Ik was alleen en leefde in de overtuiging dat ik duister was, geen goed mens. En toen kwam hij. En hij was wit. Volledig wit, een sneeuwbal met een gloeiend hart. Het perfecte blanke canvas voor iedere projectie.

Ik kamde hem hele dagen, als een pop. Omdat niemand mij verteld had dat het niet nodig was en ik dergelijke dingen nog niet op internet kon opzoeken, waste ik hem tijdens zijn eerste jaar een paar keer per week. Bij de dierenwinkel verkochten ze speciale shampoo voor witte dieren. Witte dieren werden daar nóg witter van, zo beloofde de verpakking, ondanks het feit dat de shampoo blauw was. Hij vond het heerlijk. Na het inzepen en afspoelen blies ik hem droog met mijn föhn en kamde hem weer met een van zijn vele borsteltjes.

Hij volgde mij overal. Mensen zijn de enige dieren die andere dieren voor hun eigen plezier houden. Er zijn wel dierenvriendschappen bekend, maar die vinden doorgaans plaats in een niet-natuurlijke omgeving. En dan alleen als er voor beide dieren voordeel uit te halen valt. Dat was bij ons eigenlijk niet anders. We hielden elkaar in leven. Hij had geen keuze, als zwakke, dove kat: in de natuur had hij geen dag overleefd.

Advertentie

Vriendschap met een dier is volgens velen geen volledig substituut voor menselijke relaties. Ik vind dat ze een mens een heel eind op weg kunnen helpen.

Foto uit eigen archief

Het verdriet is niet vers meer. Met vers verdriet kan je aankomen. Vers verdriet begrijpt iedereen. Nu is het in principe een klein verdriet geworden, een verdriet dat continu op de radar is, een overzichtelijk verdriet. Een pulserend rood lampje in het hart van het scherm. Je kan er prima mee autorijden. Tot het zich zonder aankondiging vermenigvuldigt, je door pulserende lampjes omsingeld wordt, en je even op de grond naast de boodschappentassen moet gaan zitten. Het is vooral het gemis dat ik overal mee naartoe sleep, het gemis als een uitdijende koude vlek, dat mij zwaar valt.

Ik probeer zo min mogelijk aan hem te denken en schrik als ik een van de duizenden foto's van hem op mijn telefoon zie. Hij is zo keihard weg dat het lijkt alsof hij er nooit geweest is. Dat het allemaal niet waar was. Een foto in een telefoon. Ja, en dan? Wat was dat dan?

Ik praat er niet over. 'Hé, nog even over mijn dooie kat …' Ik schaam me ervoor. Er mankeert vast veel aan een mens dat zo aan een dier hangt. Ik zag een engel in hem, omdat hij was wie hij was – een zacht mens dat geen mens was maar iets beters. Daar kan je niet mee aankomen op een verjaardag als, godbetert, de kaas rondgaat. Tegelijk werkt dat ontkennen en ontwijken van verdriet een schuldgevoel in de hand. Naar mijn kat, mijn dooie kat. Alsof ik hem niet nachtenlang geaaid heb, alsof we niet van gezicht ruilden op Snapchat, alsof ik hem niet altijd miste wanneer ik langer dan een dag van huis was, en hij mij niet opvrolijkte door op vier poten tegelijk door de woonkamer te hopsen wanneer ik me verdrietig en alleen voelde. En dat was vrij vaak. Die arme kat had sterke beenspieren.

Advertentie

'Het is niet normaal, het is niet gezond', had een psychiater ooit tegen mij gezegd zonder van zijn papier op te kijken, nadat ik zijn vraag of ik beste vrienden had en wie dat dan waren, had beantwoord met: 'Mijn katten.' No shit Sherlock, had ik gedacht, maar niet gezegd. Met Laurens was ik nooit alleen. Ook omdat ik hem gevangenhield, natuurlijk. Voor zijn eigen bestwil.

De vier dagen die tussen zijn overlijden en begrafenis in zaten, blijven terugkomen. Dat was het moment dat ik anders had kunnen besluiten. Ik bewaarde Dikkie in een leeggeruimde koelkast, op een vuilniszak en een handdoek. Het paste net. Een paar keer per dag haalde ik hem eruit om mijn gezicht in zijn vacht te drukken, tegen zijn harde koude lichaam aan. Dat lichaam was zo hard en koud door de eerste uren in de vriezer. 'Och, dat is toch helemaal niet nodig', had de dierenbegrafenisondernemer, een man met een empathische stem die waarlijk perfect was voor het uitoefenen van zijn beroep, over de telefoon gezegd. Een verdieping lager dus. Ik was alleen vergeten om dat ene pannetje soep uit de koelkast te halen toen ik Laurens erin schoof. De lucht was in zijn vacht getrokken. Vroeger rook hij nooit naar soep. Onder zijn oor, in zijn nek, was nog een plekje dat ver weg naar hem rook. Met mijn ogen dicht kon ik de zure bouillonlucht wegdenken en bij wat oude geurtonen komen.

Ik keek tv, met Dikkie op de bank. Dronk te veel wijn, met Dikkie op de bank. Soms trof ik mezelf ineens hard huilend over hem heen gebogen aan. Een gejank zo luid en raar en diep, zo dierlijk, dat ik gelijktijdig kon bedenken hoe opmerkelijk dat was, het kon beschouwen, maar er evengoed niet mee op kon houden. Iedere nacht tilde ik hem de trap op, naar mijn slaapkamer. Steeds geroutineerder. Daar legde ik hem op en onder koelelementen naast me in bed. Het is gek hoe snel zoiets normaal wordt.

Advertentie

Zijn onderkant was plat geworden. Zijn neus droog. Hij zou nooit meer iets omgooien, maar de aanwezigheid van zijn dode lichaam stelde gerust. De vertrouwde witte vlek op de bank. Ik had nog jaren met hem door gekund. De kat in de koelkast, mijn beste vriend.

In het Indonesische dorpje Toraja leeft men nog weken, maanden en soms jaren met een overledene. Diegene ligt in huis, met mooie kleren aan. Er kan dagelijks gehuild worden naast het lichaam. De dorpelingen geloven niet dat de dood een plotse en abrupte aangelegenheid is, maar meer een geleidelijk proces naar het land der zielen. Bovendien moet er vaak nog gespaard worden voor de uitbundige begrafenis die daar gebruikelijk is. Je hebt minimaal één waterbuffel nodig om in het hiernamaals te komen. Liefst meer.

Ik heb er spijt van dat ik me heb neergelegd bij het hier heersende idee dat een paar dagen genoeg zijn om de schep ter hand te nemen, genoeg om de balans op te maken. Er stierf niet alleen een dier, er stierf een idee. Een zorgvuldig opgebouwd personage dat mij gered had. Dat kan niet zomaar begraven worden. Dat is niet zomaar klaar. Dat moet ontleed. Het waarom, het hoe. Hoe ik hem kamde als een baby. Hoe hij een engel was, en dat hij mij had en ik hem. Hoe hij onvoorwaardelijk, alles. Hij en mij. Hoe wij altijd. Maar zo was het niet.

Misschien dacht hij dat ik het nu wel alleen kon. Misschien is dat zo.

Maar dat hij mij niet kan bijstaan in mijn verdriet om zijn dood, is onverdraaglijk."

Onze Dieren is een bundel die is samengesteld door Rutger Lemm en Rebecca Wilson, en wordt uitgegeven door Uitgeverij De Geus. Koop 'm in een boekwinkel, of bestel hier een exemplaar.